20 februari 2010

Relaas in de vorm van een Suite

De Welwillenden van Jonathan Littell verscheen in 2006 in het Frans; in 2008 volgde de Nederlandse vertaling. Beide momenten zorgden voor veel publiciteit in kranten en op internetfora; wie de titel en de auteursnaam in google intikt krijgt meteen een waslijst aan links waar dit boek diepgravend wordt besproken en bediscussieerd. En terecht! Dit ‘in romanvorm gegoten verhaal van een van Himmlers (fictieve) ondergeschikten’ (zoals ik vorige maand aan het slot van mijn weblog over de biografie van de RFSS schreef - zie hier) is één van de meest indringendste en fascinerendste boeken die ik ooit las. De ik-figuur Max Aue presenteert zijn herinneringen over zijn rol als ss-officier tijdens de oorlog, met de jodenvervolging als rode draad. De chronologie van die herinneringen loopt gelijk aan de oorlog met de Sovjet-Unie, te beginnen op 22 juni 1941 met de inval in de Sovjet-Unie en eindigend rond 1 mei 1945. Aue is aanwezig bij de slachtingen op de joden in de Oekraïne en Wit-Rusland, uitgevoerd door de Einsatzgruppen, komt op de Kaukasus terecht, wordt eind 1942 voor straf naar Stalingrad overgeplaatst terwijl het Duitse 6e leger daar al omsingeld en wel stuiptrekkend zijn nederlaag tegemoet ging, weet uit die hel te ontsnappen, wordt vervolgens belast met de Arbeitseinsatz (het was in de loop van 1943 en in 1944 de laatste strohalm van de Duitsers: joden die konden werken waren opeens noodzakelijk om de oorlogsindustrie draaiend te houden…), brengt bezoeken aan Auschwitz en weet zich tenslotte uit handen te houden van de oprukkende Russen. Daartussendoor is Aue veel in Berlijn, op verlof om bij te komen en voor administratief werk, en maakt er de geallieerde bombardementen mee. Door zijn hoofdpersoon deze omzwervingen te laten maken, geeft Littell de lezer een zo gedifferentieerd mogelijk beeld van de Endlösung der Judenfrage vanuit het perspectief van de dader. Aue behoort niet tot de hardliners binnen de ss, maar staat wel op goede voet met hen, en wordt haast als vanzelf en zeker niet onwelwillend meegezogen in hun steeds systematischer methoden van moord. Hij begint als lage ss-officier, maar wordt tot zijn eigen verbazing enkele keren bevorderd en ontmoet regelmatig de ‘grote’ namen: Himmler, Eichmann, Höss, Speer en aan het slot zelfs Hitler. De kracht van de roman is het werkelijkheidsgehalte: nergens heb je de indruk dat wat Aue beschrijft verzonnen, fictie is. Deze roman is daarom de ultieme ontkrachting van mijn aanvankelijke overtuiging dat non-fictie altijd sterker is in het beschrijven van de werkelijkheid dan fictie (namelijk dat de werkelijkheid immers altijd indringender is cq meer voor zichzelf spreekt dan het verzonnen verhaal). Littell schijnt een enorme hoeveelheid feitenmateriaal verzameld te hebben voordat hij aan dit boek begon, en die feiten vormen zo’n logische eenheid met het verhaal van de ik-figuur dat je daardoor meer dan louter een roman leest. Ik heb al heel wat boeken over de Tweede Wereldoorlog gelezen, zowel romans als non-fictie, van micro to macro, van het dagboek van Anne Frank tot de biografie van Hitler en een minutieus verslag van de slag om Stalingrad, en alles wat daartussen zit, maar ik las nog nooit een boek dat zo’n krachtige aanval op mijn gemoedsrust deed. Soms bezorgde een avondlijke leessessie mij een uiterst onrustige slaap; dat gebeurde me voor zover ik kan herinneren niet eerder. Littell trekt een register technieken open om je als lezer bij de lurven te grijpen, maar dat is de vrijheid van de romanschrijver.
Er valt over dit boek oneindig veel meer op te merken. De discussies op internet maken dat duidelijk. Ik laat het boek verder voor zichzelf spreken, door een lang citaat. De context: Duitsland ging zich pas in het voorjaar 1944 serieus met de Jodenvervolging in Hongarije bemoeien. De oorlog was toen voor Duitsland al verloren; toch zouden er nog vele honderdduizenden Joden uit Hongarije worden getransporteerd naar de vernietigingskampen. Max Aue roept de vraag op waarom hij die ‘morsige Hongaarse episode’ uit de doeken zou doen. Dan twee zinnen, een hele lange en een hele korte (op blz. 773 en 774) die zoveel zeggen en je als lezer platslaan; twee zinnen die mij bewijzen dat dit één van de beste boeken is die ik ooit las.

Maar om terug te komen op de vraag die ik opwierp, want ik ben een beetje afgedwaald, wat ik wil zeggen is dat er weliswaar geen twijfel bestond over het einddoel op zich, maar dat de meeste betrokkenen niet met dat doel voor ogen hun werk deden, dat ze niet daaraan hun motivatie ontleenden, zich niet daarom zo energiek en volhardend inzetten, er was een heel scala aan motivaties, en zelfs Eichmann, daar ben ik van overtuigd, stelde zich dan wel buitengewoon hard op, maar in feite liet het hem onverschillig of de joden nu wel of niet werden gedood, het enige wat voor hem telde was dat hij kon laten zien waartoe hij in staat was, hij wilde zich bewijzen en de capaciteiten die hij had ontwikkeld optimaal benutten, de rest interesseerde hem geen klap, de industrie niet en de gaskamers ook niet, het enige wat hem interesseerde was dat anderen zich voor hem interesseerden, en daarom deed hij zo minachtend over de onderhandelingen met de joden, maar daar kom ik nog op terug want dat was een boeiende zaak, en voor de anderen gold hetzelfde, iedereen had zo zijn overwegingen, het Hongaarse bestuursapparaat hielp ons omdat het de joden uit Hongarije weg wilde hebben, maar het hoefde echt niet te weten wat er verder met hen gebeurde, en Speer en Kammler en de Jägerstab wilden arbeiders en zaten de ss flink achter de vodden om die arbeiders te krijgen, maar wat er met de arbeidsongeschikten gebeurde kon hun geen donder schelen, en dan waren er ook nog allerlei praktische overwegingen, zo concentreerde ik me bijvoorbeeld volledig op de Arbeidseinsatz, terwijl dat niet de enige economische factor van belang was, zoals mij duidelijk werd tijdens een ontmoeting met een deskundige van ons ministerie van Landbouw en Voedselvoorziening, jong en zeer intelligent, een gedreven werker die me op een avond in een oud café in Boedapest inlichtte over het voedingsaspect van de zaak, namelijk dat Duitsland door het verlies van de Oekraïne te kampen had met een ernstig provianderingstekort, vooral met een gebrek aan graan, en zich daarom naar grootproducent Hongarije had gewend, volgens hem lag daar de hoofdoorzaak van onze pseudo-invasie, want deze bron van graan moest veilig worden gesteld, en in 1944 vroegen we de Hongaren dus om 450.000 ton graan, 360.000 ton meer dan in 1942, ofwel een toename van tachtig procent, en al dat graan moesten de Hongaren ergens vandaan halen, ze moesten toch ook hun eigen bevolking voeden, en laat die 360.000 ton nu overeenkomen met de hoeveelheid die nodig is voor ongeveer een miljoen personen, iets meer dan het totale aantal Hongaarse joden, en dus beschouwden de deskundigen van het ministerie van Voedselvoorziening de evacuatie van de joden door het RSHA als een maatregel met behulp waarvan Hongarije aan Duitsland het graanoverschot kon leveren dat voorzag in onze behoeften, en het verdere lot van de geëvacueerde joden, die in principe elders gevoed moesten worden als ze niet werden gedood, was geen punt van overweging voor deze jonge en al met al sympathieke, zij het enigszins door zijn cijfers geobsedeerde deskundige, want daar waren andere afdelingen van het ministerie van Voedselvoorziening voor, de voeding van gedetineerden en andere buitenlandse arbeiders in Duitsland was zijn zaak niet, voor hem was de evacuatie van de joden de oplossing voor zijn probleem, ook al riep dit voor iemand anders dan weer een probleem op. En deze man was niet de enige, iedereen was net zoals hij, ik ook, en als u in zijn schoenen had gestaan, zou u ook net zo zijn geweest als hij.

1 Comments:

Blogger Koen said...

Net niet op de eerste plaats volgens De Papieren Man. Snap ik niet helemaal gezien je commentaar dus heb er maar een blogje aan gewijd.

groet,

Koen

12:02 a.m.  

Een reactie posten

<< Home

Meer Leeslog in eerdere maanden - zie de 'archives' in de rechterkolom.