19 november 2023

Inlossing (1)

In de vierde en vijfde klas van de havo op het Bernardinuscollege in Heerlen had ik een bevlogen leraar Nederlands, Jacques Kersten, over wie ik ooit een mooie herinneringsbundel las (zie hier de weblog). Ergens tijdens deze twee schooljaren, waarschijnlijk toen ik in de vijfde zat (schooljaar 1981-1982) noodde Kersten ons aanwezig te zijn bij een lezing van een kenner van het leven en werk van een van de Tachtigers: Lodewijk van Deyssel. En zo fietste ik op een doordeweekse avond na het avondeten terug naar school om die lezing van een zekere Harry G.M. Prick bij te wonen. Het werd een gedenkwaardige avond. Prick bleek een hoogstaanstekelijk verteller: volzinnen per strekkende meter, uitermate grappig en bevlogen... we hingen aan zijn lippen. Prick vertelde over het leven van Van Deyssel, en bij de pauze, zo ergens rond negen uur/half tien, was hij aanbeland bij het achttiende levensjaar van Van Deyssel. Aangezien Van Deyssel ruim in de tachtig is geworden, kon dat dus nachtwerk worden. Dat werd het niet, maar die avond staat in mijn geheugen gegrift, en toen ruim vijftien jaar later de tweedelige biografie over Van Deyssel van de hand van Prick verscheen, nam ik me voor die ooit te gaan lezen. Tweedehands zijn die twee vuistdikke boeken makkelijk vindbaar, en vorig jaar kocht ik ze voor tezamen 35 euro. Naast Het verzameld werk van Etty Hillesum (zie hier) was het eerste deel van deze biografie In de zekerheid van eigen heerlijkheid. Het leven van Lodewijk van Deyssel tot 1890 het tweede grote leesproject dit jaar; ik deed er een klein half jaar over. De naam Lodewijk van Deyssel is een pseudoniem voor Karel Alberdingk Thijm, geboren in 1864, jongste zoon van de grote katholieke voorman Josef Alberdingk Thijm. De architect Pierre Cuypers (o.a. Rijksmuseum en Centraal Station in Amsterdam) was een oom van Karel, de componist Alphons Diepenbrock een neef. De jonge Karel was een lastpak, stond voortdurend (zoals Godfried Bomans zou zeggen) in gespannen verhouding met het ouderlijk gezag, werd naar het seminarie Rolduc gestuurd maar bleek ook daar niet te handhaven, had als achttienjarige een verhouding met een in die tijd beroemde toneelspeelster van in de veertig, maar werd verliefd op de huishoudster van het ouderlijk huis aan de Keizersgracht, en trouwde haar uiteindelijk ook. Prick laat geen detail onbenoemd, vandaar dat dit eerste deel over Deyssels eerste 26 levensjaren, exclusief noten- en bibliografieapparaat, ruim 900 pagina's in beslag neemt, grote en dichtbedrukte pagina's bovendien. Maar: wat een ultiem leesgenot biedt dit boek! Harry G.M. Prick is een meester in - in mijn ogen - weelderig, grandioos, barok, vloeiend, ironisch-humoristisch, mooi, afgewogen etcetc. taalgebruik. Na twintig pagina's was ik doodop na zoveel prachtigs, vandaar dat ik zo lang over dit boek deed. Doodop, maar uiterst voldaan. Ik heb zo vaak moeten schateren om zoveel verrukkelijke zinnen. Voorbeeld: Van Deyssel moest na zijn huwelijk met de huishoudster uiteraard Amsterdam uit; ver weg van de roddel. Hij ging met zijn geliefde wonen in een huurhuis te Houffalize in de Ardennen. Over het eerste bezoek van zijn ouders werd uitgebreid gecorrespondeerd (of zoals Prick meermaals schrijft: men stond met elkaar in epistolair contact), en in die correspondentie werd uitgebreid geschreven wat moest worden meegenomen. Van Deyssels moeder was zeer strak in de katholieke leer, en aldus...: Veel geschrijf, over en weer, bracht ook de aanstaande logeerpartij met zich mee. Moeder kon eenvoudig niet buiten een voetenbankje, zodat er tot in het oneindige gedelibereerd werd over het al dan niet per bode vooruitzenden van het aan moeder meest dierbare voetenbankje en over het bijzonder onthand zijn gedurende de tijdsspanne tussen het vertrek van dit bankje en het zélf afreizen naar Houffalize. Het was weer Karel die er toen moeder op wijzen moest, dat zij nog over een tweede rieten voetenbankje beschikte, dat weliswaar door zijn onaanzienlijk voorkomen niet het bankje van haar voorkeur was en dan ook op zolder een verborgen leven leidde, maar dat nu toch uitmuntend geschikt leek om per bode vervoerd te worden, en wel in het gezelschap van een prie-Dieu, een zwarte bidstoel met fraai geornamenteerd familiewapen, zonder welke bidstoel het de moeder blijkbaar niet mogelijk was zich tot haar Heer en Schepper te richten. Ja, kom er maar om tegenwoordig, zulke passages lees je zes keer voor ultiem plezier, en het staat er vol mee op bijna iedere bladzijde van dit 900-pagina's dikke boek... Tenslotte: Prick las als tiener (tijdens de oorlog) alles van Van Deyssel, raakte in de ban van hem, en durfde het aan in epistolair contact met Van Deyssel te treden, en dat leidde ertoe dat Van Deyssel - in de tachtig - de jongeling Harry G.M. Prick aanwees als zijn biograaf. Van Deyssel overleed in 1952, dit eerste deel van de biografie verscheen in 1997. Levenswerk van de beste soort. In 2024 lees ik stellig het tweede deel over de resterende zestig jaar van Van Deyssels leven. Ik verheug me er enorm op, vooral vanwege de onnavolgbaar grandioze schrijfstijl van Harry G.M. Prick. 

Meer Leeslog in eerdere maanden - zie de 'archives' in de rechterkolom.